De Grondlegger
Moshé Feldenkrais (1904-1984) werd geboren in een joodse, chassidische familie in Oekraïne. Op zijn veertiende verlaat hij zijn familie en ruilt zijn vaderland voor Palestina, op dat moment onder Brits mandaat. In 1930 gaat hij naar Parijs. Daar studeert hij mechanica en natuurkunde en promoveert aan de Sorbonne in de toegepaste fysica.
Hij is een brillant intellectuel (hij is assistent in het onderzoeksteam van Frédéric Joliot en Irène Curie), groot sportliefhebber (hij is gebeten door voetbal) en intensief beoefenaar van de gevechtskunsten (In Palestina deed hij Jiu Jistu om zichzelf te verdedigen, later introduceert hij judo in Frankrijk en sticht de eerste Judoclub van Parijs).
Geboeid door de vele revolutionaire concepten van zijn tijd, brengt hij als het ware een synthese hiervan in wat later de Feldenkrais methode zal genoemd worden. Er zijn natuurlijk de talrijke ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied (fysica, neurologie, enz) maar ook mensen als Gurdjieff en Krishnamurti (spiritualiteit), Heinrich Jacoby en Matthias Alexander (somatische methoden) zullen hem beïnvloeden. Ook zijn band met het Oosten via de krijgskunsten en zijn kennis van yoga is daarbij van belang. De ontwikkeling van het kind - zijn echtgenote was kinderarts - zal eveneens een grote bron van inspiratie zijn.
Na een hardnekkige knieblessure, opgelopen bij het voetbalspel, wordt hij geconfronteerd met een weinig bemoedigende diagnose. Hij weigert een operatie met onzekere uitkomst en ontwikkelt zijn eigen behandelingsmethode. Zijn doel is niet om van zijn letsels te herstellen maar wel om een vol en bevredigend leven te leiden ondanks zijn beschadigde knieën. De sleutel tot zijn methode is het begrip van neuroplasticiteit en het vermogen van de mens om zich aan nieuwe levensvoorwaarden aan te passen en dus te leren, ongeacht van leeftijd.